Bespaar 't mooi Brabant 'n tupperware wildernis

Het volgende opiniestuk van statenlid Joyce Kardol verscheen op 26 september jl. op pagina 13 van het Brabants Dagblad:

 

Bespaar 't mooi Brabant 'n tupperware wildernis

In “De Nieuwe Wildernis”, de bioscoopfilm over de Oostvaardersplassen, krijgt de kijker een fascinerend beeld voorgeschoteld van dit natuurgebied. Natuurorganisaties en politici fantaseren ook over het scheppen van zo’n wildernis in Brabant. Maar is zulke maakbare natuur wel een echte ‘wildernis’ en wat betekent dit voor de Brabanders?

‘’De Nieuwe Wildernis’’ is een volledig omheind gebied waarin dieren door natuurorganisaties - met subsidie - zijn uitgezet. Het is dus meer een gesubsidieerd safaripark dan een ongerepte wildernis, met het verschil dat binnen de hekken van de Oostvaardersplassen opgesloten dieren zoals koninkspaarden, runderen en edelherten 's winters sterven door onnodig voedseltekort of het koude winterweer. Van deze ontdekkingstocht zijn spectaculaire filmbeelden te maken, en ik ben ook absoluut benieuwd naar de film ‘’De Nieuwe Wildernis’’, maar het blijft tupperware natuur. Natuurlijk heeft Brabant prachtige natuurgebieden en het groene Brabantse landschap draagt bij aan een klimaat waar de Brabander zich thuis voelt. De plannen van Brabantse politici en natuurorganisaties voor een tupperware wildernis zijn echter vooral een kostenpost voor de Brabantse belastingbetaler.

De plannen om edelherten - met tonnen subsidie - uit te zetten in het Groene Woud en wilde zwijnen toe te staan in het Leenderbos zorgen evenmin voor een wildernis. De edelherten zullen achter gesubsidieerde hekwerken worden gehouden, waardoor het niets meer is dan een veredeld hertenkamp. Ook het feit dat hun populatie alleen middels afschotsafari’s door jagers in stand kan worden gehouden toont aan dat van de ‘’kringloop van het leven’’ geen sprake is, terwijl alternatieven zoals hormoondarten niet worden ondersteund ondanks dat er een zorgplicht is. Voor de wilde zwijnen geldt hetzelfde: ook hier zijn hekwerken noodzakelijk om verkeersongelukken, verspreiding van ziektes m.n. varkenspest en schade aan landbouwgewassen te voorkomen.

Ook het plan voor de introductie van de zogenoemde Brabantse “Big Five”, het edelhert, de lynx, de otter, de bever en de wisent, zou de Brabantse belastingbetaler vele miljoenen kosten en is maakbare nepnatuur. Het geeft mij geen gevoel van veiligheid bij een wandeling in ons Brabants vrij toegankelijke natuurgebied wetende dat ik of een spelend kind oog in oog kan komen te staan met een lynx of een everzwijn. Indien ik de échte Big Five wil zien dan ga ik wel op ontdekkingstocht in het Brabantse Safaripark Beekse Bergen.

Het Brabantse belastinggeld moeten we effectief besteden en niet aan prestigeprojecten en nepnatuur. Beherende organisaties moeten zich dan ook vooral bezighouden met natuurbeheer en niet met grondexploitatie en bedrijven van politiek. De bestaande gebieden zouden dan ook vooral beschermd moeten worden en niet uitgebreid met 250 miljoen euro uit de Essentmiddelen.

Hier zie ik een belangrijke taak weggelegd voor degenen die al eeuwenlang voor natuuronderhoud zorg dragen: de Brabantse boeren. Van oudsher is de agrariër de hoeder van het landschap. Ik vind dat de agrariër meer gestimuleerd moet worden en er meer ruimte mogelijk gemaakt moet worden voor recreatie op het mooie Brabantse platteland zodat iedereen ook kan genieten van al het mooie wat Brabant te bieden heeft. Daar is geen tupperware wildernis voor nodig.