Schriftelijke vragen inzake Brainport Smart District / deskundigenbericht positie (voormalig) statenlid in relatie tot nevenfunctie

Geacht college,

Op 28 juni a.s. staat in de Provinciale Statenvergadering behandeling van het Statenvoorstel 19/19 A ‘Procedure wensen en bedenkingen inzake provinciale deelname aan Stichting Brainport Smart District’[1] geagendeerd. De PVV heeft hierover technische vragen gesteld, e.e.a. heeft geleid tot het niet behandelen van het statenvoorstel en het instellen van een onderzoek.

De PVV heeft de volgende statenvragen.

  1. Op 28 juni a.s. staat in de Provinciale Statenvergadering behandeling van het Statenvoorstel 19/19 A ‘Procedure wensen en bedenkingen inzake provinciale deelname aan Stichting Brainport Smart District’1 geagendeerd. Uit beantwoording van technische vragen van de PVV-fractie d.d. 9 mei 2019[2] blijkt dat de heer Peter Portheine, van maart 2015 tot 27 maart jl. lid van Provinciale Staten, ingehuurd wordt als directeur voor Brainport Smart District (BSD): “De bezoldiging van de directie is door het bestuur bepaald op € 130,- per uur met een inzet van 2 tot 3 dagen per week. De directie bestaat uit twee ingehuurde directieleden: Edwin Schellekens en Peter Portheine.” Uit een op het verzoek van het presidium door mr. M.J.M. Schoonhoven van Capra Advocaten opgesteld “Deskundigenbericht positie (voormalig) statenlid in relatie tot nevenfunctie”[3] blijkt dat de heer Portheine begin 2017 is gevraagd als programmamanager/programmadirecteur voor BSD in oprichting. Op 17 maart 2017 heeft de heer Portheine als Statenlid deze nevenfunctie openbaar gemeld bij de provincie.

De provincie Noord-Brabant is vanaf de start in 2017 actief betrokken geweest bij BSD. Op pagina 1 van het Statenvoorstel wordt gesteld: “De provincie Noord-Brabant is vanaf het begin betrokken bij de ontwikkeling van de slimste wijk ter wereld, Brainport Smart District.” Voorts stelt pagina 2: “Daarvoor is een consortium opgericht bestaande uit de gemeente Helmond, gemeente Eindhoven, TU/e, Tilburg University, Brainport Development en de provincie Noord-Brabant. In 2017 is samengewerkt om de genoemde ambitie vorm en inhoud en vorm te geven.” Ook de passage op pagina 3 over de stichtingsvorm stelt dat de provincie vanaf ‘het begin’ lid was van de stuurgroep: “Stichting BSD geeft vorm aan structurele samenwerking Om onze innovatie-doelstellingen te bereiken is samenwerking met andere overheden en kennisinstellingen van groot belang. De Stichting BSD geeft vorm aan de samenwerking van de gemeenten Helmond en Eindhoven, Provincie Noord-Brabant, TU/e, Tilburg University en Brainport Development. Genoemde organisaties waren vanaf het begin lid van de Stuurgroep Brainport Smart District.”

Ook volgens het deskundigenbericht is de provincie vanaf begin 2017 betrokken bij BSD en participeert in de stuurgroep.

a) Kan GS aangeven welke afwegingen door de provincie of door de stuurgroep namens de provincie begin 2017 zijn gemaakt bij het vragen en aanstellen van een zittend Statenlid als programmamanager/programmadirecteur voor de uitvoering van een project waarin de provincie actief participeert?

b) Kan GS aangeven waarom zij deze dubbelrol voor een Statenlid, gelet op diens kaderstellende en controlerende rol, passend achtte?

c) Kan GS aangeven of gelet op deze dubbelrol risico’s zijn afgewogen, en/of bezwaren of bedenkingen zijn geuit? Zo nee, waarom niet?

d) Kan GS aangeven of door of namens GS met de heer Portheine is gesproken over deze positie? Zo ja, wat was de uitkomst daarvan? Zo nee, waarom niet?

2. Het deskundigenbericht stelt op pagina 9: “Opmerking verdient dat in het kader van de bestuurlijke samenwerking ook de provincie participeerde in de stuurgroep/werkgroep belast met de voorbereiding van BSD. De gedeputeerde is echter eerst op 26 juni 2017 en derhalve ruim na de benoeming van betrokkene formeel lid van de stuurgroep geworden en was er formeel geen bemoeienis met de benoeming”

a) Kan GS aangeven wat de exacte rol en betrokkenheid was van de provincie binnen de stuurgroep/werkgroep vóór 26 juni 2017 en in hoeverre deze betrokkenheid anders was dan na de start van de formele deelname van de gedeputeerde? Welke gedeputeerde(n) betrof dit?

b) Kan GS aangeven hoe het punt ‘formeel geen bemoeienis met de benoeming’ zich verhoudt tot het gegeven dat “Helmond in mandaat de meeste besluiten terzake BSD nam” (p. 9 deskundigenbericht): viel de benoeming van de heer Portheine binnen het mandaat van de provincie aan de gemeente Helmond? Is deze benoeming in mandaat volgens GS dan géén formele betrokkenheid?

3. Voorts stelt het deskundigenbericht (p. 3): “Door GS werd op 25 september 2017 besloten, dit in de lijn van een tussen partijen overeen te komen Memorandum of understanding (30 november 2017), aan BSD via de gemeente Helmond een subsidie toe te kennen van €.100.000,—. Een en ander paste binnen de beleidsinzichten over wat hier kortheidshalve wordt geduid als de doorontwikkeling van ‘Brabant Smart Region’ (Brabant fit for the future), waarbinnen BSD als proeftuin werd bestempeld.”

a) Kan GS aangeven waarom reeds vóór het vaststellen van het Memorandum een subsidie is beschikt aan BSD?

b) Kan GS aangeven in hoeverre de positie en bezoldiging van de programmamanager/programmadirecteur gefaciliteerd dan wel bekostigd werd of mocht worden uit deze subsidie? Heeft GS op dit punt nog een overweging gemaakt bij het vaststellen van deze subsidie, aangezien hier sprake was van een zittend Statenlid met een rol bij de kaderstelling en controle rond het BSD-project

c) Kan GS nader duiden wat de bestempeling van BSD als proeftuin beleidsinhoudelijk betekende, mede gelet op hierop volgende Statenvoorstellen – zoals omtrent digitalisering?

4. Pagina 3 van het deskundigenbericht stelt: “Begin 2018 werd zijdens de tweehoofdige directie van de BSD voorgesteld de organisatie verder gestalte te geven in de vorm van een stichting. Hiertoe werden vervolgens door de stuurgroep onder aanvoering van de gemeente Helmond de noodzakelijke initiatieven ontplooid. In deze periode onderhield betrokkene als programmamanager de externe contacten, ook met ambtenaren van de provincie.” Tegelijkertijd vermeldt de lijst met geraadpleegde bronnen van het deskundigenbericht (p. 16): “Oprichting BSD, GS beslisdocument 19 december 2017”.

a) Kan GS aangeven wat de strekking is van het GS beslisdocument van 19 december 2017 en hoe dit zich verhoudt tot de vaststelling dat begin 2018 het voorstel tot oprichting van de stichting van de kant van de directie van BSD kwam?

b) Kan GS specifiek aangeven welke bedoelde ‘noodzakelijke initiatieven’ er door de stuurgroep zijn ontplooid en wat hierbij de verhouding was tot de directie van BSD? Kan GS daarbij expliciet aangeven in hoeverre deze initiatieven verband houden tot voorstellen waarover PS moet besluiten?

c) Kan GS aangeven in hoeverre zij zelf in deze periode contact heeft gehad met de heer Portheine in diens rol als programmamanager/directeur bij BSD?

d) Kan GS aangeven hoe zij is omgegaan inzake overleggen vanuit de stuurgroep met de managers/directie met de verhouding van de heer Portheine als lid van PS en de in de stuurgroep vertegenwoordigde gedeputeerde als lid van GS?

5. Op pagina 4 van het deskundigenbericht wordt aangegeven: “In het verlengde van de benoeming als programmamanager besloot het pas ingestelde stichtingsbestuur op 28 juni 2018 om betrokkene te benoemen als directeur in de tweehoofdige directie van de stichting. Betrokkene heeft dit niet gemeld aan de griffie. Aangetekend wordt dat de benoeming eerst definitief is geworden door het tekenen van de overeenkomst van opdracht op 3 september 2018 toen de stukken benodigd voor benoeming van de directie (overeenkomst van opdracht en directiereglement opgesteld en notarieel getoetst waren). Van deze aanstaande benoeming heeft betrokkene op 31 augustus 2018 melding gedaan bij de griffie. De wijziging van de functie van programmamanager naar directeur was een formele. Het bracht geen wijziging in het takenpakket of formele status. Op 29 juni 2018 stelden provinciale Staten, nadat zij eerder in april 2018 over de voortgang was geïnformeerd, de verkenning ‘Brabant digitaliseert’ vast. In de bijlage behorende bij deze verkenning werd BSD naast andere genoemd als een voorbeeld. Betrokkene onthield zich in de beraadslaging en stemming over deze notitie niet van deelname.”

Tegelijkertijd wordt op pagina 9-10 van het deskundigenbericht vermeld: “In de loop van de eerste helft van 2018 is door de stuurgroep besloten om BSD in de vorm van een stichting gestalte te geven. Vooruitlopend hierop werd door het stichtingsbestuur in oprichting, zo blijkt uit de agenda, ( in casu de stuurgroep) besloten de programmamanager te benoemen als directeur.”

a) Kan GS nader duiden hoe de passage “besloot het pas ingestelde stichtingsbestuur op 28 juni 2018 om betrokkene te benoemen als directeur in de tweehoofdige directie van de stichting” zich verhoudt tot “het stichtingsbestuur in oprichting … (in casu de stuurgroep)”? Betekent dit dat GS als lid van de stuurgroep betrokken was bij de benoeming van de directeur?

b) Kan GS aangeven waarom zij deze dubbelrol van directeur van een project waar de provincie inmiddels bestuurlijk en financieel in participeerde en van Statenlid, gelet op diens kaderstellende en controlerende rol, passend achtte?

c) Kan GS aangeven of in deze fase gelet op deze dubbelrol risico’s zijn afgewogen, en/of bezwaren of bedenkingen zijn geuit? Zo nee, waarom niet?

d) Kan GS aangeven waarom zij zelf op 28 juni 2018 PS niet actief heeft geïnformeerd over het besluit van de stuurgroep om de heer Portheine tot directeur te benoemen, dit mede gelet op de besluitvorming in PS op 29 juni 2018 over ‘Brabant digitaliseert’ waarin BSD expliciet werd genoemd? Zo nee, waarom niet?

6. Pagina 4 van het deskundigenbericht geeft aan: “op 23 november 2018 een verzoek om toekenning van een subsidie ten bedrage van € 735.000 door de directie van BSD bij de provincie ingediend. Bij besluit van 19 december 2018 werd de gevraagde subsidie door GS toegekend. De subsidie werd toegekend vanuit bestaande programma’s.”

Bij de toetsing in het deskundigenbericht van artikel 15 Provinciewet inzake verboden handelingen voor een Statenlid wordt over deze subsidie gesteld (p. 7): “De vraag kan opkomen of het bepaalde in lid 1 onder d. 2e van dit artikel ziet op deze casus. Hierin is het verbod opgenomen tot het rechtstreeks of middellijk een overeenkomst aangaan betreffende het buiten dienstbetrekking tegen beloning verrichten van werkzaamheden ten behoeve van de provincie. Ondergetekende beantwoordt deze vraag ontkennend. In de onderhavige casus is er primair noch rechtstreeks, noch middellijk een overeenkomst aangegaan om tegen beloning werkzaamheden ten behoeve van de provincie te verrichten. De ruim na benoeming als programmamanager door de provincie als partner in BSD, conform de provinciale voorschriften, toegekende subsidie is geen beloning die aan betrokkene zelf toekomt.”

Ten aanzien van deze subsidie wordt in bijlage 3 van Statenvoorstel 19/19, het ‘Plan van aanpak 2019 Stichting Brainport Smart District’[4] op pagina 29 als ‘bijdragen van partnerorganisaties’ het volgende vermeld:

Provincie Noord-Brabant:

Op 19 december 2018 heeft de Stichting van de Provincie een beschikking ontvangen, waarbij aan de Stichting een begrotingssubsidie ter hoogte van € 735.000 inclusief niet verrekenbare BTW is toegekend voor onderstaande activiteiten:

- Oprichting Programmabureau

- Stedenbouwkundige onderlegger

- BSD Business Network

- Ontwikkeling en onderzoeks- en valorisatieprogramma

- Financieel programma

- Communicatie en participatie

Volgens het organogram op pagina 9 van het Jaarplan zijn naast de verschillende teams de twee directieleden van BSD opgenomen in het Programmabureau, wat ook naar voren komt in de beschrijving van het programmabureau op pagina 10: “Het programmabureau is een vast team dat het dagelijkse management van Brainport Smart District uitvoert. Het programmabureau staat onder leiding van de directie van de Stichting BSD en heeft tot doel om door inzet, coördinatie en beperkte uitvoering zorg te dragen dat het programma zoals opgenomen in het Plan van Aanpak wordt gerealiseerd. Het programmabureau coördineert het proces. Daarnaast geeft het sturing aan de realisatie van de BSD conform de vastgestelde kaders.”

a) Kan GS bevestigen dat de subsidie van de provincie mede wordt ingezet voor dit programmabureau van BSD waar de heer Portheine als directielid deel van uitmaakt?

b) Kan GS bevestigen dat de heer Portheine als directielid een beloning ontvangt mede voor zijn inzet in het Programmabureau BSD (en/of voor een van de andere door de provincie gesubsidieerde activiteiten van BSD)?

c) Kan GS aangeven hoe een beloning als directielid vanuit een provinciale subsidie zich verhoudt tot de conclusie van het deskundigenbericht “toegekende subsidie is geen beloning die aan betrokkene zelf toekomt.”?

d) Kan GS aangeven hoe een beloning op basis van een subsidieovereenkomst met de provincie voor een (destijds) zittend Statenlid zich verhoudt tot het verbod opgenomen in artikel 15 lid 1 sub d Provinciewet tot het rechtstreeks of middellijk een overeenkomst aangaan betreffende het buiten dienstbetrekking tegen beloning verrichten van werkzaamheden ten behoeve van de provincie?

7. Het deskundigenbericht stelt op pagina 7: “De memorie van antwoord met betrekking tot deze bepaling leert bovendien dat het niet verboden is het adviseren van derden in het geval er geen sprake is van een geschil met de provincie dan wel het aangaan van een overeenkomst met de provincie (MvA, Kamerstukken II 19 403, nr. 10, p. 136). Van een geschil is in de onderhavige kwestie geen sprake.”

De verwijzing naar het MvA betreft een nadere uitleg van het toenmalige artikel 16 Gemeentewet (overeenkomstig het huidige artikel 15 Pw).[5] In deze uitleg wordt het ‘adviseren van derden’ beperkt tot het openhouden van de mogelijkheid voor raadsleden om op te treden vanuit een ‘hulp- of ombudsfunctie’: “Aktiviteiten als het wegwijs maken in gemeentelijke procedures of het helpen opstellen van een bezwaarschrift zullen in het algemeen geen betrekking hebben op overeenkomsten en mitsdien het door artikel 16 beschermde belang niet schaden.” Deze hulp- of ombudsfunctie is van een volstrekt andere aard dan professioneel en bezoldigd advies uitbrengen / werkzaamheden verrichten voor een organisatie ten behoeve van de provincie. Daarom stelt de wetgever in dezelfde passage ook uitdrukkelijk: “De strekking van het bepaalde in artikel 16 is vooral een waarborg te scheppen voor zuiverheid in de verhoudingen tussen raadsleden enerzijds en de gemeente anderzijds. In dat kader past ook een verbod om als gemachtigde of adviseur ten behoeve van derden werkzaam te zijn bij het aangaan van de onder d. genoemde overeenkomsten.”

Op dit punt over specifiek onder lid 1 onderdeel d verboden overeenkomsten stelt Tekst & Commentaar Gemeente- en Provinciewet[6]: “Een lid van provinciale staten mag noch op eigen naam noch als vertegenwoordiger of adviseur werkzaam ten behoeve van derden de navolgende overeenkomsten rechtstreeks of middellijk met de provincie aangaan. Reikwijdte verbod. Het verbod om als vertegenwoordiger of adviseur werkzaam te zijn betreft adviezen die door het betreffende statenlid worden uitgebracht in het kader van de uitoefening van een beroep of bedrijf. Dit zijn adviezen waarbij een statenlid een professioneel belang heeft, bijvoorbeeld een juridisch adviesbureau.”

Ook het ‘Handboek van het Nederlandse gemeenterecht’[7] maakt een uitdrukkelijk onderscheid tussen professionele werkzaamheid en de hulp- en ombudsfunctie voor raadsleden, met verwijzing naar de kamerstukken wordt gesteld: “Het verbod heeft betrekking op die adviezen die worden uitgebracht in het kader van een door desbetreffende raadslid uitgeoefend bedrijf of beroep, of kort gezegd, al die adviezen waarbij het raadslid een professioneel belang heeft, zoals dat ook geldt ten aanzien van advocaten en procureurs. Als voorbeeld zou hier genoemd kunnen worden een raadslid dat tevens een juridisch adviesbureau heeft. Het element “werkzaam in art. 15 steunt deze uitleg.”

Dan stelt het deskundigenbericht bij de toetsing van art. 15 Pw dat “van een geschil in de onderhavige kwestie geen sprake is”. Ten aanzien van de toepassing van artikel 15 lid 1 sub d Pw is het element ‘geschil’ niet per definitie aan de orde, dit is een op zichzelf staande verboden handeling. Derhalve worden in voornoemde Tekst & Commentaar de verboden handeling bij een geschil separaat omschreven onder een aparte aantekening.[8] Ook het rapport van de Vereniging van Griffiers over Artikel 15-procedures bij Provincies[9], waar het deskundigenbericht zelf aan refereert, maakt op pagina 3 uitdrukkelijk onderscheid in verboden handelingen (bij geschillen) in onderdeel één, sub a, b en c en verboden overeenkomsten in sub d.

a) Kan het college aangeven of zij – gelezen de letterlijke tekst van de parlementaire stukken en de vakliteratuur – van mening is dat in het geval van de programmamanager/directeur BSD géén sprake is van een ‘hulp- of ombudsfunctie’ maar van een professioneel belang? Kan GS aangeven hoe gelet hierop deze benoeming zich verhoudt tot de verboden overeenkomsten in artikel 15 Pw?

b) Kan GS aangeven of zij de lezing deelt dat ten aanzien van de toetsing en uitleg van artikel 15 lid 1 onderdeel d Provinciewet het niet relevant is of sprake is van een geschil? Zo nee, waarom niet?

c) Kan GS aangeven waarom zij gelet op artikel 15 lid 2 Pw geen ontheffing heeft gevraagd bij de minister voor de werkzaamheden van toenmalig Statenlid Portheine bij BSD?

8. De provincie verleent op haar beurt op grond van artikel 15, lid 2 Gemeentewet ontheffingen voor raadsleden voor het aangaan van overeenkomsten als bedoeld in artikel 15, lid 1, sub d Gemeentewet.[10] Hiertoe hanteert de provincie een ‘Beleidsregels ontheffing verboden handelingen Noord-Brabant’[11]. In artikel 2 van deze beleidsregels worden de volgende uitgangspunten genoemd voor de beoordeling:

                Artikel 2 Uitgangspunten beoordeling aanvraag

  • 1.

Gedeputeerde Staten nemen deze beleidsregels als uitgangspunt bij de beoordeling van een verzoek van een lid van een raad om ontheffing voor het rechtstreeks of middellijk aangaan van overeenkomsten als bedoeld in artikel 15, eerste lid, onderdeel d, van de Gemeentewet.

  • 2.

Voor zover sprake is van een overeenkomst als bedoeld in het eerste lid die door een derde met een gemeente wordt aangegaan, vatten Gedeputeerde Staten dit op als ‘middellijk aangaan’ van een dergelijke overeenkomst, indien het lid van de raad als gevolg van een persoonlijke of zakelijke relatie met deze derde rechtstreeks invloed kan uitoefenen op de totstandkoming van die overeenkomst.

  • 3.

Gedeputeerde Staten gaan in ieder geval uit van een persoonlijke of zakelijke relatie als bedoeld in het tweede lid, indien het betreft een overeenkomst tussen de gemeente en:

    • a.

een privaatrechtelijk rechtspersoon:

1°. waarvan het lid van de raad bestuurder is; of

2°. op het beleid waarvan het lid van de raad op andere wijze invloed kan uitoefenen;

    • b.

de echtgenoot, echtgenote of partner van het lid van de raad, mits hij een recht heeft op een deel van het met de desbetreffende persoon gezamenlijk gehouden vermogen;

    • c.

een aannemer over een gemeentewerk, waarbij het lid van de raad als onderaannemer of leverancier ten opzichte van die aannemer gaat optreden.

Voorts stelt de artikelsgewijze toelichting bij de beleidsregels:

                Tweede en derde lid

Het verbod als bedoeld in onderdeel d is niet alleen van toepassing in het geval het lid rechtstreeks bij het aangaan van een overeenkomst betrokken is, maar ook indien hij “middellijk” bij het tot stand komen van de overeenkomst is betrokken. Hiermee wordt bedoeld het geval waarin een overeenkomst door een derde met de gemeente wordt aangegaan, maar met welke overeenkomst het persoonlijk belang van het lid op welke wijze dan ook indirect is gediend. Het lid dient te allen tijde de schijn van belangenverstrengeling te voorkomen.

In de praktijk kan met name een tweetal categorieën van overeenkomsten worden onderscheiden, waarbij sprake kan zijn van middellijke betrokkenheid,:

  • 1.

overeenkomsten aan te gaan door de gemeente met privaatrechtelijke rechtspersonen, zoals verenigingen, stichtingen, vennootschappen, e.d., waaraan het lid op enige wijze zakelijk is verbonden en door middel waarvan het lid een persoonlijk voordeel kan behalen. Dit geldt eveneens indien voor of na het sluiten van een overeenkomst tussen de gemeente en een derde, deze derde een overeenkomst van onderaanneming sluit met een lid;

  • 2.

overeenkomsten aan te gaan door de gemeente met de echtgenoot, echtgenote of de partner van het lid, door middel waarvan dat lid een persoonlijk voordeel kan behalen.

a) Indien deze zelfde uitgangspunten worden toegepast op voorliggende situatie van toenmalig Statenlid Portheine en BSD, kan GS aangeven of het uitgangspunt onder lid 2 “vatten Gedeputeerde Staten dit op als ‘middellijk aangaan’ van een dergelijke overeenkomst, indien het lid van de raad als gevolg van een persoonlijke of zakelijke relatie met deze derde rechtstreeks invloed kan uitoefenen op de totstandkoming van die overeenkomst” evenals de uitgangspunten voor een persoonlijke of zakelijke relatie zoals genoemd onder lid 3 ook van toepassing zouden zijn op de werkzaamheden van Portheine als Statenlid en de subsidieovereenkomsten (en daaruit voortkomende beloning) met de provincie? Zo nee, waarom is in dit geval geen sprake van een situatie waarbij “het lid op enige wijze zakelijk is verbonden en door middel waarvan het lid een persoonlijk voordeel kan behalen”?

  1. Ten aanzien van de ‘Gedragscode integriteit leden van Provinciale Staten Noord-Brabant 2017’ stelt het deskundigenbericht stelt op pagina 9: “Van enige strijd met het bepaalde in artikel 2 Gedragscode terzake de benoeming bij BSD is dan ook niet gebleken.”

Hierbij gaat het rapport echter niet expliciet in op alle onderdelen van artikel 2 van de Gedragscode. Zo stelt artikel 2.3[12]:

“Een oud-lid van Provinciale Staten wordt het eerste jaar na de beëindiging van zijn ambtstermijn uitgesloten van het tegen beloning verrichten van werkzaamheden voor de provincie Noord-Brabant. Hiervan kan met redenen omkleed ontheffing worden verleend door het presidium.”

In het Statenvoorstel 19/19 is ten aanzien van financiering van BSD het volgende opgenomen:

“Deelname aan de stichting brengt een financiële bijdrage aan de stichtingskosten met zich mee de komende periode. Deze mogelijke provinciale bijdrage aan de Stichting BSD worden voor de komende jaren geraamd op ongeveer €400.000 per jaar. Verschillende provinciale programma’s dragen hieraan bij.”

a) Kan GS uitsluiten dat de werkzaamheden van oud-Statenlid Portheine bij BSD uit provinciale middelen gefinancierd worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waaruit blijkt dat?

b) Kan GS aangeven waarom zij onder andere middels het Statenvoorstel 19/19 de werkzaamheden van de heer Portheine als directeur bij BSD wil faciliteren en financieren, terwijl hij nog in het eerste jaar zit na de beëindiging van zijn ambtstermijn als Statenlid?

c) Kan GS aangeven waarom zij voor deze constructie kiest, zonder dat met redenen omkleed ontheffing is gevraagd bij het presidium? Kan GS aangeven of dit alsnog gaat gebeuren?

d) Deelt GS de mening van de PVV-fractie dat het voor de zuiverheid van de verhoudingen beter is om géén zittende Statenleden of oud-Statenleden in het eerste jaar na hun ambtstermijn te benoemen bij werkzaamheden waar de provincie bestuurlijk en/of financieel bij betrokken is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen gaat GS ondernemen om dit in het vervolg te voorkomen?

e)Is GS bereid om alle aanwezige documenten over BSD te verstrekken? Zo nee, waarom niet?

Dringend verzoeken wij GS om deze vragen tijdig vóór de PS-vergadering van 28 juni aanstaande te beantwoorden.

Namens de PVV Noord-Brabant,

Alexander van Hattem

 

[1] https://www.brabant.nl/politiek-en-bestuur/provinciale-staten/vergaderingen-ps/ps/20190628/download?qvi=1128194

[2] https://www.brabant.nl/politiek-en-bestuur/provinciale-staten/vergaderingen-ps/ps/20190628/download?qvi=1128212

[3] Presidium 17 juni 2019, openbaar presidiumstuk

[4] https://www.brabant.nl/politiek-en-bestuur/provinciale-staten/vergaderingen-ps/ps/20190628/download?qvi=1128206

[5] https://repository.overheid.nl/frbr/sgd/19881989/0000091914/1/pdf/SGD_19881989_0002213.pdf

[6] T.D. Cammelbeeck, R. Nehmelman (red.), Tekst & Commentaar Gemeentewet Provinciewet (9e druk, 2017), artikel 15 Provinciewet, aant. 3 (pag. 447)

[7] A.H.M. Dölle, D.J. Elzinga, Handboek van het Nederlandse gemeenterecht (2e druk, 1999) p. 114

[8] T&C Gemeentewet Provinciewet, art. 15 Pw, aant. 2 (p. 447)

[9] https://www.raadsleden.nl/sites/www.raadsleden.nl/files/documenten/artikel_15_gw_inclusief_inleiding.pdf

[10] https://www.brabant.nl/applicaties/producten/handelingen_burgemeester_wethouders_raadsleden_secretaris_en_griffie_ontheffing_verbod_6453

[11] https://www.brabant.nl/loket/regelingen/cvdr609293_1

[12] https://www.brabant.nl/loket/regelingen/cvdr601767_1

 

Beantwoording: pdfBSD_deskundigenbericht_positie_voormalig_statenlid_beantwoording_dd_26-6-2019.pdf